De eerste keer woonde ik er twee dagen. Ik hoorde muziek – bonke bonke – bij de buren, het was drie appartementen verderop. En dan eentje naar beneden. Ik twijfelde, ik repeteerde wat ik ging zeggen, ik twijfelde nog meer. In de keuken, in de woonkamer, in de badkamer twijfelde ik. Maar toch, daar stond ik bij de buurvrouw voor de deur met de vraag of de muziek wat zachter kon. ‘Hoi, hoi, ik heb even een vraagje!’ Zonnetje in huis. Altijd.
‘Nou heel sterk dat jij iets hoort, je woont drie huizen verderop.’ Ik dacht: domme doos, ik sta hier niet omdat ik het leuk vind, ok? Dat zei ik niet, nee, ik zei: ‘Vind je het vervelend dat ik het zeg, ik heb het idee dat je er niet blij mee bent.’ (jaren communicatie trainingen gegeven). Het werkte, daarna heb ik nooit meer die muziek gehoord.
Ook stond ik regelmatig bij de bovenburen of ik appte ze. Aardige mensen, muzikanten, ergens rond de dertig. Vooral tijdens corona en het thuis zitten was het pittig. Hoorde ik uren mensen heen en weer lopen, stoelen schuiven. En dan donderde weer iets. Wat kan er zoal vallen in een huishouden, vertel me: wat?!!!
Tot je er achterkomt dat dat heel goed kan. Een kaarsenstandaard, een leeg (of vol) flesje Heineken, een mobiel. Een adapter, een boek. Een afstandsbediening. Als het in je eigen huis gebeurt let je er niet op, maar er valt de hele dag van alles en nog wat. En steeds schrik ik. Verkramp ik. Grijp ik naar mijn oortjes om die daarna weer uit te doen, want als iets niet handig is, is het jezelf steeds afschermen. Want, zo las ik, dan geef je je hersenen het signaal dat er gevaar is. En dat is er dus niet. Er is alleen geluid.
Het grote raadsel van het stuiterballetje is ook nog niet opgelost. Ik hoorde een stuiterballetje. Hartkloppingen in de huiskamer. Dat focking stuiterballetje, waar kwam dat vandaan? Ik denk: Dit is mijn nieuwe realiteit. Ooit hoorde ik een hondje en dacht ik: Dit hondje gaat mij elke ochtend, middag en avond het leven zuur maken. Vanaf nu is dit hondje de soundtrack van mijn leven.
Jaar of drie geleden stond ik bij de buurvrouw op de stoep, andere buurvrouw, nummer 62. De buurvrouw die nauwelijks Nederlands kan, nauwelijks Engels ook. Zaterdagavond, beetje ongelukkig op de bank. Hoogzomer. De stad in? Niet de stad in? En toen, twijfel, twijfel, laat het gaan, twijfel, twijfel, stond ik voor haar deur. ‘Ja, ik hoor iets tikken bij de deur op het balkon, ik weet niet, er tikt iets.’ Ik vond het zelf ook niet mijn meest glorieuze moment. Als ik ooit een lintje krijg, of een Grammy of een Oscar, als ik ooit de Eredivisie win, je weet niet hoe het lopen gaat in het leven, dan komt dit niet terug als een memorabel moment in mijn leven. Gok ik. Maar ja, ondertussen, ik zat op de bank, ik hoorde het, ik kon het niet meer niet horen. Tik. Tik. Tik. Heel zachtjes. Heel erg onder de huid. En het geluid moest weg, dat snap je. Het moest weg. En daar stond ik. Met die taalbarrière. Met Google Translate. En, het moet gezegd, met mijn blik steeds afdwalend naar dat focking decolleté van haar. Mijn buurvrouw is zo achterlijk sexy!
Maar goed, ik stond dus daar enorm zenuwachtig te zijn over getik op het balkon en een decolleté, maar de buurvrouw reageerde als door een wesp gestoken, dat zag ik, daar had ik geen vertaalapp voor nodig. Ik legde mezelf uit, dat het gewoon alleen een kleine vraag was, wat ook ECHT zo was, echt, echt. Na veel verwarring liet ze me nog eens haar Google Translate zien, terwijl ze net driftig Spaanse zinnetje in de microfoon had gespuugd. Ik las: ‘Je bent hier alleen maar omdat je eens binnen wil kijken.’ Ik schrok. Ik dacht: huh? Ik verdedigde me, dat ik niet tegen haar was, ik zei dat ik haar gewoon aardig vond enzo en toen ontspande ze. Ze glimlachte. ‘Ok. Thank you.’
En dit was nog niet het enige incidentje. Ooit op een zaterdagmiddag, loeiharde muziek. Ik dacht: ik ben weg. Ging ik naar een museum, kwam ik drie uur later terug: nog steeds de loeiharde muziek. Godsamme. Het kwam vanaf het balkon, daar zat de buurvrouw. Ik keek na enig aarzelen toch maar even om het hoekje, glimlach heel aardig, zonnetje in huis en zei: ‘Hoi, zou hij misschien net even zachter mogen?’ Ik zag ondertussen de buurvrouw in een knalroze broekje zitten, zo sexy, hou me tegen en in haar witte BH. Weer reageerde ze als door een wesp gestoken ‘This is only one time a year!’ en deze woede ging over in de uitnodiging om even wat te komen drinken. Dat ging heel snel. Ja, zeker, ik wilde wat komen drinken, hallo, tuurlijk, wat denk je zelf.
Wat daarna gebeurde gaat je niks aan, what happens op de balcony stays on the balcony. Ik weet niet wat ze dronk, maar het was denk ik Barcardy on the Balcony.
Ik herinner me ook die ene keer dat ik een alarm hoorde, in de ochtend, zeven uur. Ik hoorde verdorie in de flat een alarm. Dus, hup, daar ging ik. Buurtonderzoek. De buren links, de buren boven, rechts, overal even vragen. ‘Hoi, hoi klein vraagje’ Ik vroeg ook de buurman beneden. Die was thuis maar deed de deur niet open, ik appte hem en even later liet die me weten: ‘Dit wil ik niet. Niet voor elk geluidje je melden. We wonen in een flat.’ Dag of vier later hoorde ik het weer en nog eens struinde ik door mijn huis om te checken WAAR IN DE FLAT het vandaag kon komen. Het antwoord kwam snel. Het kwam van mijn eigen vensterbank waar een vergeten weerstationnetje lag waar ik een week daarvoor aan geprutst had.
Ik ben er mee bezig hoor, ik ben er mee bezig. Vaak zet ik alle muziek in mijn eigen appartement juist uit om gewoon te zitten met ‘wat er is.’ En dat werkt. Er is namelijk geluid. Er is geen gevaar. Las ik.
Precies twee weken geleden hoorde ik gerommel boven mijn hoofd. Kasten werden versleept. Stemmen. Er viel iets zwaars. De dag die je wist dat zou komen was daar: de buren gingen verhuizen. De buurvrouw had me al gezegd dat dat stond te gebeuren, nu was het zover. Dat betekent concreet dat er de komende weken gesloopt en verbouwd gaat worden. De appartementen in de flat die vrij komen die worden gerenoveerd. Dat is al een keer of zes zo gegaan, ik volg het, uiteraard, op de voet. De eerste week, dat zal al snel zijn, dan rammen ze met machines, met boren het pleisterwerk er af, dan kun je niet thuis zijn. Ik ben al weken het scenario in mijn hoofd aan het afspelen dat ik dan weg ben, om acht uur al op de fiets, terwijl ik dat eerste uur op de dag met koffie en een boekje op de bank zo heerlijk vind.
Paar dagen geleden kwam ik in de stad toevallig een andere buurvrouw tegen. Zij is vlak voor Sinterklaas verhuisd en inmiddels zijn ze haar flat weer aan het opbouwen: nieuwe keuken, badkamer, dit en dat. Ik had wel zin in een litertje gedeelde smart, halve smart, dus ik zei: ‘Ja, de muren zijn gestript en leidingen gelegd. Wat een lawaai!’ Er volgde een raar gesprek wat in het kort neerkwam op dat de buurvrouw liet weten dat ze totaal van niets wist. Ze had nog nooit dat enorm gedrilboor gehoord. En dat ik dat heel raar vond en ook verontrustend, hoe kan ik wel alles horen en zij helemaal niet? Dat is niet eerlijk. Als ik teringlast heb van dingen dan wil ik dat anderen dat ook hebben. Ik ging er lang op door. Ik zei een paar keer ‘heb je dan niets gehoord?’ Nee, ze had niets gehoord bij de voorgaande verbouwingen.
Iets later sprak ik de schilders die bezig waren in het appartement waar zij had gewoond. ‘Ja, het is wel gehorig denk ik hier, toch? We waren met het plafond bezig en zagen putten in het plafond. Een collega zei dat het van de achterkant van een bezem was. Die hadden denk ik geluidsoverlast.’
Kijk. Dat is dan weer een troost. Ik ben knettergek, maar ik heb nooit met de stok van een bezem tegen het plafond staan rammen. Ik had alleen vijftig keer ‘een klein vraagje.’
Het belangrijkste is dus dat je voelt wat je voelt en ondertussen blijft doen wat je belangrijk vindt. Daarom ga ik nu met rennende kinderen boven mijn hoofd even verder met Portugese les. Want hoe zeg je dat eigenlijk in het Portugees? ‘Een klein vraagje’?
No comment yet, add your voice below!