Het was zomaar ineens gelukt. De Optimist had een date. Bizar. De Optimist had een vrouw ontmoet, op een ochtend, in een koffietentje. Het was een coffee event om je netwerk uit te breiden. Zoiets. Hij was naar huis gefietst, na de koffie, opgetogen, staand op zijn trappers, met een razende vaart, kop in de wind. Haar kaartje brandde in zijn kontzak, want als een soort brainwave had de Optimist bedacht dat hij meteen zou bellen. Niet dat kuttige wachten, stoer doen en dan drie dagen later nonchalant bellen. Nee.
Hij had z’n tas in de hoek van de gang gesmeten en toen haar nummer ingetikt. Hij rook aan het kaartje, godsamme, ja, dat was haar geurtje. Hij had de jas nog aan. Buiten adem stond hij te zweten in de woonkamer. En de vrouw, Susanna was haar naam, nam op. Ze nam op. De toon ging een paar keer over en ze nam dus op. En de Optimist zag het niet aankomen, hij schrok en toen zei hij niets.
Susanna herhaalde haar naam. ‘Met Susanna. Met wie heb ik het belachelijk grote genoegen??’
‘Oh. Ik dacht dat het de voicemail was…’
‘Nee, ik ben het zelf.’
‘Je bent het zelf.’
De Optimist bleef even stil en realiseerde zich dat hij zijn naam niet had genoemd, wat hij meteen deed. En hij vroeg of ze wat wilde drinken en toen hingen ze op, want ze zei ‘Ja, is goed’ — overrompelend simpel. En toen had hij dus een date met deze Susanna met sproetjes rond haar neus.
Hij belde Fransje.
‘Ik heb dus een date.’
Fransje was even stil.
‘Echt?’
‘Hoezo val je stil? Ik heb toch wel eens een date. Nu doe je net of ik nooit een date heb?’
‘Nee, da’s waar. Je hebt wel eens een date. En je hebt ook vaak een date en dat je dan de enige bent die vindt dat het een date is.’
‘Dat is wel eens voorgekomen, ja. Maar nu is het een date. Maar hé, ik ben gewoon blij en dat hou ik even vast. Die hoop gaat mij op enorm op de been houden de komende dagen. Misschien vier ik wel kerst met haar!’
De vraag die hem niet meer losliet: wist de vrouw wel dat het een date was? Fransje had gelijk. Dat was zo vaak helemaal misgegaan. ‘Oh, huh? Is dit een date? Nee, toch.’ Wat hij ook vaker dan gezond was aan z’n fiets had zien hangen is dat die wijven dachten dat hij homo was. Om knettergek van te worden.
Hij had soms willen zeggen: ‘Ik zit al drie dagen te rukken op jou, ok? Je zit al drie dagen met je knieën op mijn bed en ik sta achter je. En ik hoor dat je zegt dat je het zo lekker vindt. Dus nee, nee, toevallig geen homo.’
Maar dat had hij nooit gezegd. Hij zou wel een boek willen schrijven met de titel ‘Dingen die ik bijna gezegd heb.’ Ja, dat was eigenlijk helemaal niet zo’n heel erg slecht idee.
Hij vroeg zich af of hij een berichtje moest sturen. ‘Ik ben hetero, dat is wel even handig om te weten voor een succesvol drankje!’ Nee, dat was een idioot bericht. Dat moest hij niet doen. Godsakke! Ja! Nog een boek! ‘Berichten die ik nooit verstuurd heb.’ Twee boeken, voor kerst in de winkel en binnenharken dat geld.
Maar die avond kon de Optimist niet slapen, en voor de zekerheid stuurde hij toch wat. ‘Ik ben wel gewoon hetero hoor.’ Hij legde de mobiel toen in de woonkamer, liep terug naar zijn slaapkamer en had vreselijke buikpijn. Susanna had niet gereageerd op het bericht. Helemaal niet. Had ze wel kunnen doen: ‘Ok, dat was even relevant ja, nu heb ik er nog meer zin in.’ Of wat te denken van Susanna in een flauwe bui ‘Ok. Ik ben ook hetero, kan wel eens een HEETero avond worden.’
De Optimist wist eigenlijk niet of ze die flauwe buien wel had, ineens dacht de Optimist: heeft ze wel humor? Dat zinnetje wat ze aan de telefoon had gezegd ‘met wie heb ik het belachelijk grote genoegen’ was onverwacht frivool. De Optimist had op dat netwerk gebeuren een schitterende vrouw gezien, maar haar nog niet op humor kunnen betrappen.
De volgende ochtend had hij voor alle zekerheid toch nog even een berichtje gestuurd.
‘Je reageert verder niet, maakt niet uit, maar ik hoor het vaak en dan is het zo ongemakkelijk weet je, het is wel echt een date.’ Mooi. Goed, dacht de Optimist dat ik zo strak alles aan het organiseren ben.
Geen respons.
En toen was daar dus die date, die misschien wel geen date was.
Hij zag Susanna op een roze omafiets aan komen fietsen, ze had een groene jurk aan en nog steeds dezelfde bruine ogen, ze had blote armen, die waren bruin en glad. De vrouw had een opvallend ranke nek, dat zag hij nu pas. Een nek om te zoenen, was het.
De Optimist was op van de zenuwen. De ganse dag had hij zich afgevraagd hoe laat hij exact van huis moest om niet te vroeg en zeker niet te laat te komen.
En ze gaven elkaar een hug, hij rook de geur van het kaartje, van haar, de Optimist zocht haar ogen, hoe hing de vlag erbij, wat was de stemming? Was ze verbijsterd geweest over de berichten over zijn geaardheid, vond ze het amusant, of — godverhoede het — vond ze er eigenlijk helemaal niet zoveel van. Dat zou het ergste zijn.
‘Gaat het goed?’ vroeg de Optimist.
‘Zeker, zeker. Met jou?’
Ondertussen schoot de blik van de vrouw druk om zich heen, wat viel er allemaal te zien?
En op dat moment ging haar telefoon.
‘Oh, die moet ik even nemen.’
De Optimist knikte met een gespannen lach. Hij kende zichzelf, dit waren momenten dat hij pissig kon worden. Maar dat zou niet gebeuren. Hij zou de wereld en Susanna in het bijzonder laten weten dat hij heel ontspannen was.
Het gesprekje wat zij voerde duurde tien hele minuten. Tien lange minuten. Terwijl ze naast het terras stonden, op een stukje gras, belde ze tien fucking minuten.
Ze keek af en toe naar De Optimist, maar niet met een blik van verontschuldigen, nee, ze belde gewoon. Dat was het ergste. Alsof het er allemaal niet toe deed, alsof De Optimist er niet toe deed.
Het ging over doeken die uit Pakistan moesten komen, het interesseerde de Optimist eigenlijk niets.
‘Maar ik heb ervoor betaald!’ hoorde hij Susanna zeggen.
En de Optimist bleef kalm om zich heen kijken, niets aan de hand. Dit waren de momenten dat hij wat aan die mindfulnesscursus van twee jaar eerder had. Rustig naar de buik ademhalen.
‘Ben ik weer!’ zei Susanna plots, en ze liep kordaat naar het terras. De Optimist kwam erachteraan.
Een gozer op een fatbike wist de Optimist net te ontwijken, een zwerm parkieten krijsten boven hun hoofd.
De vrouw was op de uitkijk voor een tafeltje, het terras was al goed vol, en de Optimist vroeg:
‘Zijn we oké?’
Hij stopte met lopen, bleef staan.
‘Ja, omdat je zo lang belde. En omdat je niets had gezegd over mijn appje, over dat ik hetero ben. Dat was een stom bericht, dat weet ik ook wel. En nu lijk je wat afwezig.’
Het was even stil, de vrouw fronste.
‘Oh…’ Susanna zocht naar woorden. ‘Zijn we nu al in therapie? Nee, eeh, sorry. Ik heb de hele dag gewerkt, het zou eigenlijk een vrije dag zijn.’
‘Oké.’ De Optimist wist even niet wat te zeggen.
Op dat moment ging de telefoon weer.
De Optimist zei niets.
Fransje had ooit gezegd: ‘Alles is informatie. Als zo’n vrouw die telefoon dan weer opneemt, dan is dat nieuwe informatie. Je weet op een gegeven moment genoeg toch? Stom wijf en doorrrrr…’
De vrouw pakte haar foon op, keek naar het scherm en stopte de mobiel terug in de tas. Het eerste drankje — zij bestelde een champagne, de Optimist bier — was onwennig. De Optimist wist niet hoe hij moest zitten. Wat vond die vrouw van hem? Hoe zat ze hier? Had ze ook de hele dag getwijfeld wat ze aan moest doen? Of, had zij ook gedacht: ‘Hij denkt godverdomme toch wel dat het een date is?’
‘Sorry, ik vroeg je iets.’
De Optimist schrok wakker uit z’n tragische fantasieën. Susanna had iets gevraagd. Kut. Aan een tafeltje verderop viel een glas kapot op de grond. Een vrouw riep ‘Kutzooi!’ Wat had ze gevraagd? Hij wist het weer.
‘Nee, ja, ik zit soms op tennis. Nu niet. Maar soms wel. Jij?’
Het uur daarna liep gemoedelijk, de vrouw was echt geïnteresseerd. De vrouw keek hem echt aan, knikte. De Optimist ontspande. De onrustige blik bij Susanna verdween wat en ze moest na het tweede drankje zelfs hard lachen om de Optimist.
‘Oh, dit is wel hilarisch, zeg!’
Daarna vertelde zij dat ze haar moeder en vader was verloren een jaar eerder, in een tijd van twee maanden. De vrouw kreeg tranen in de ogen, de Optimist legde een hand op haar pols, zij liet hem begaan. Het werd langzaam donker. Ze hadden nog een gesprek over cabaret en de Optimist was helemaal lyrisch over dat ze precies dezelfde smaak hadden.
‘Oh, wat goed dat we hierin dezelfde smaak hebben!’
Susanna had toen geglimlacht. Na drie drankjes zei ze: ‘Zullen we opbreken?’ Dat kwam onverwacht, de Optimist kreeg net een beetje vertrouwen in de zaak.
‘Ja, is goed,’ zei hij.
Er kwam een gozer aan waar ze konden betalen, een lange man met donkere krullen, en Susanna keek net iets te lang naar hem, terwijl De Optimist zijn mobiel tegen het betaalapparaat hield.
‘Moet je nog lang vanavond?’ vroeg ze. Ze streelde met haar hand vlak onder haar oren, in haar nek.
‘Nog twee uurtjes,’ zei de gozer. ‘En jullie leuke avond gehad?’
‘Zeker, heel leuk!’ zei de Optimist veel en veel te snel.
‘Ja, is een lekker terras dit,’ zei Susanna.
Bij de fietsen zei Susanna: ‘Was mooie avond.’
Ze keek de Optimist aan, zonder glimlach.
En toen was de Optimist op de fiets gestapt, en hij wilde eigenlijk wegfietsen zonder achterom te kijken, want hij wist dat hij, als hij zou kijken, zou zien dat ze meteen op haar mobiel zou zitten — en toch keek hij achterom.
Terwijl achter haar het terras nog gonste, de gekleurde lampjes die als een slinger bij het terras hingen het beeld filmisch maakten, zag hij haar met de hand aan de fiets staan en de telefoon aan haar oor.
De Optimist fietste een klein stukje weg, maar keerde toen om, stopte schuin achter een boom en zag de vrouw lachen, hard lachen. Wat een vrolijkheid zo plots, dat kan natuurlijk altijd zo gaan. Dat je ineens de vrolijkheid weer voelt, in je lijf, je hart, in alles. Daar hoefde de Optimist niets achter te zoeken. Het was goed gekomen met Pakistan, of er was iets anders heel vrolijks aan de hand. Een mooie man aan de telefoon die wel zin had in een zinderende nacht — nou, daar had Susanna stomtoevallig ook wel heel veel zin in.
En dan zou ze fietsen, naar Oost, of naar Noord, waar deze Adonis ook zou wonen. En dan zou ze ontspannen en alleen maar oog hebben voor die Adonis. En de Optimist besloot Susanna niet te volgen, dat was foute boel, niet volgen.
Behalve, gewoon even voor de eerste vijftig meter. Gewoon even checken, even een klein stukje, ze woonde zelf in Zuid had ze gezegd, even kijken waar ze heen ging. Vijftig meter werd honderd meter, werd honderdvijftig meter en toen verdween Susanna plots uit het park bij de Emmastraat. De Optimist fietste naar huis.
De dag erna werd De Optimist wakker en greep naar zijn mobiel. Geen bericht. Niks. Hij keek tellen naar zijn scherm. Hij keek naar haar profielfoto. Hij legde zijn hoofd nog even terug op het kussen en keek naar het plafond.
Niets denken, gewoon niets denken, dat is het beste. Geen drama’s, geen catastrofes, niet doen. Niet denken: ‘ik hoor nooit meer van die vrouw!’ Gewoon niet denken, dat niet denken.
Hij ademde heel diep in en toen heel langzaam uit, en dat zou hij drie keer doen, en toen hij halverwege was, greep hij zijn mobiel weer en hij typte: ‘Was leuk, Susanna!’
Dat typte hij. Helemaal goed. Goed bericht. Niets mis mee.
Hij had op zijn jas haar parfum nog geroken, toen hij afgelopen nacht thuis was gekomen. Hij wilde dat zeggen: ‘Ik kan je nog ruiken!!!’ — maar dat was te veel. Dat moest hij niet typen.
De Optimist maakte ontbijt, dronk koffie op de bank, maar wist ondertussen niet wat hij voelde en moest denken.
Die middag vroeg hij Fransje via de app wat het beste was.
Een kwartier later had ze nog niet gereageerd. Een half uur later ook niet.
Buiten regende het, er lagen grote plassen op de straat, het was grijs en benauwd, maar de Optimist moest de deur uit. Hij trok een regenjas aan en liep de straat uit en even later het park in.
De bomen stonden gelaten en stil nat te worden. Het grindpad lag er stilletjes bij.
Uren liep hij buiten. Hij voelde ondertussen natte plekken op zijn schouders, de regen was erdoorheen gekomen.
Hij belde een vriend.
‘Ze reageert niet op het bericht.’
‘Wie?’
‘Oh, mijn date van gisteren.’
‘Oh. Was het leuk?’
‘Ja. Maar ze reageert niet, dus.’
‘Misschien is ze niet zo’n apper.’
‘Nou, ja, maar gisteren hoorde ik de ganse avond dat geluidje — gedaan, dus het geluid is aan. En ze keek ook eens.’
‘Zegt niets.’
‘Nee, maar ik wil zo graag dat het wel wat zegt.’
‘Ja, man.’
‘Hoe denk jij dat het zit?’
‘Geen idee, man.’
‘Ik moet dit zeker gewoon weer dragen, gewoon dragen.’
De Optimist schopte een leeg blikje cola weg.
‘Wow. Wat een wijsheid, niets meer aan doen. Ik moet door. Komende week even wat drinken, oké? Joe!’
Een dag later, aan het begin van de avond, hoorde de Optimist plots in de woonkamer het geluidje van de app.
Hij had net de aardappeltjes in de koekenpan gedaan en rende naar zijn mobiel. Het was van Susanna. Een berichtje van Susanna. Eindelijk.
Hij las: ‘Ja, maar je kan ook je grenzen aangeven.’
Wat?
Hij las nog eens: ‘Ja, maar je kan ook je grenzen aangegeven.’
Verkeerd verzonden. Hoe is het mogelijk. De Optimist wist het meteen.
De Optimist had een droge mond.
In de verte klonken de sirenes van een brandweerwagen. Wat moest hij doen?
De Optimist keek naar buiten, naar de ramen en de huizen aan de overkant. Een vrouw ging met een geel doekje over de binnenkant van de ramen. Deze vrouw was vaak aan het poetsen, elke dag was ze aan het poetsen.
De Optimist keek weer naar het scherm. De brandweerwagen kwam de straat in, wat een lawaai.
Hij tikte:
‘Oeps! Verkeerd verzonden. Hahaha! Kan gebeuren. Wat eet je vanavond? Ik maak sperziebonen en aardappelschijfjes.’
Gewoon sympathiek doen, he-le-maal niets aan de hand.
Op dat moment rook de Optimist plots de geur van aangebrand eten en hij zag dat de keuken blauw stond. Godver.
Hij snelde naar de keuken waar hij zag dat de aardappelschijfjes compleet aangebrand waren.
Hij vloekte uit volle borst en wist dat hij een fout had gemaakt met dat berichtje. Hij wist het. Weer. Hij moest zichzelf in de hand gaan houden. Het was te lief, het was te leuk, het was te aardig.
En toen pakte hij de pan en zette zichzelf op de foto met de aangebrande aardappels. Wat een leuke foto om te sturen! NOT!
Uren later zou Fransje aan de foon zeggen:
‘Dus je hebt een foto van jezelf en je aangebrande aardappeltjes op de foto gezet? Ja, dat was wel een beetje verdrietig om te doen.’
‘Maar ik zou het ook naar jou sturen toch? Gewoon grappig?’
‘Ja, maar totaal niet sexy. En bij mij hoef je niet sexy te zijn, bij haar wel. Ze moet met je willen neuken, toch?’
Pas vlak voor het slapengaan had Susanna gereageerd:
‘Oh ja, sorry dat was idd niet voor jou.’
De Optimist stapte in bed, deed het licht uit, maar een uur later ging het licht weer aan.
Hij pakte z’n mobiel.
‘Kan gebeuren! Ik heb uiteindelijk een pizzaatje gehaald. Ansjovis, ik ben de Ansjovisman. Laat me raden, jij bent van salami? Lekker pittig.’
Pas een uur later viel De Optimist met de mobiel in de hand in slaap.
Hij schrok later wakker van het geluid van de app.
Hij keek gehaast, opgefokt, maar hij zag niets. Er was niets. Er was geen bericht. Van niemand.
Twee dagen later, de Optimist had helemaal niets meer gehoord, werd de Optimist om vijf uur in de nacht wakker.
Hij ging uit bed en liep naar zijn balkon. De zon was al bijna op, het schemerde en was windstil.
‘Waarom hoor ik niets van je?’
Nog geen minuut later zag hij dat Susanna tot zijn verbazing al aan het typen was. Was ze wakker? Om vijf uur in de nacht?
‘Beetje druk.’
Dat stond er.
Op straat fietste een krantenjongen met zware tassen voorbij.
De Optimist typte:
‘Oké… Hoe lang nog?’
Hij wachtte nog tien minuten en ging toen weer op bed liggen en knipte het licht uit.
No comment yet, add your voice below!