Hieronder lees je en deel van de verhalenreeks over de Optimist. De Optimist is hard op zoek naar succes en liefde. Hij is niet te stoppen. 

 

De Optimist had vaak plannen die niet konden mislukken en dan toch mislukten. Dat was iets vreemds waar hij nog niet aan gewend was. En zo kon het gebeuren dat hij op 1 januari van een zeker jaar in de fontein stond, tegen half vier in de nacht. Midden op het plein, er liepen nog een paar mensen, de meesten waren naar huis, er lag een kerstboom na te smeulen, er zat een jongen in z’n eigen kots op het plein met iemand te bellen en de Optimist stond in de fontein met een vrouw van wie hij de naam niet meer wist, hij kwam er niet meer op.

De Optimist was niet dronken, niet meer. Hij deed aan Dryjanuari en had om exact twaalf uur de alcoholkraan dichtgedraaid.
De Optimist was niet dronken, hij was woedend. Hij had een woedend gesprek met de vrouw van wie hij de naam niet wist, een vrouw die twee minuten daarvoor nog had gekotst, maar wel netjes over het randje van de fontein.

‘Maar de wereld is niet maakbaar, lieve Optimist!’ had de vrouw met een fles wijn in haar hand gezegd.

‘Jawel! Jawel! De wereld is wel maakbaar, niet alles, maar wel heel veel. Als je maar je best doet! Je moet er hard voor werken, snap ik heus, en dan gaat er van alles mis, maar uiteindelijk lukt het. Uiteindelijk… lukt… het.’

‘Ja, maar het is niet zo dat als je je best doet dat het dán lukt! Dat zeg jij. Jij zegt: ik doe mijn best en dus, komma, dán lukt het. Zo werkt het niet!’

Het was niet helemaal duidelijk, voor niemand, ook voor De Optimist zelf niet waarom er zo geschreeuwd werd, maar het was feest, het was 1 januari, dus wat kon het ook schelen. Het begon een beetje te regenen, maar het deerde niets. Hij was de vrouw tegengekomen in een café. ‘Ik ben filosofe,’ had ze gezegd, terwijl ze op dat nummer over Bacardi lemon stond te dansen. En toen was ze best dicht tegen de Optimist aan gaan staan en ze had gevraagd hoe de Optimist terugkeek op zijn jaar.

‘Cijfer? Wat voor cijfer geef je je jaar? Nu antwoorden, niet nadenken.’ Dat was zo’n beetje haar eerste vraag.

En toen ging de Optimist los, hij was gek op vragen over zijn leven, ach, dat misschien niet per se, maar wel onversneden, onverdunde aandacht, daar was hij gek op. ‘Hoe is het nu echt met je?’ en dan alles nog eens op een rijtje zetten. Nog eens, alles, alles op een rijtje zetten. Centimeter voor centimeter. Zodat je de dingen eindelijk kon begrijpen, kon vasthouden. Kon snappen.

‘Je bent de detective van je eigen leven, gast. Leg dat vergrootglas eens weg, leef.’

De Optimist wist niet meer wie dat tegen hem gezegd had, ook dat moest hij nog eens uitzoeken.

Maar in het café vertelde De Optimist over hoe het allemaal gegaan was met een speeddate en een vrouw die hem geghost had. En dat hij niet op zou geven en dat het moest lukken, zijn plannen, want hij zocht naar de grote liefde, maar ook naar succes en roem.

En de vrouw had hem steeds heel echt aangekeken, met aandacht en ze zei allemaal dingen, over Seneca en Heidegger, dat vond de Optimist prachtig, hoewel hij niet alles begreep.

‘Zet je het morgen even op de mail, anders?’

En ze hadden samen een oliebol gegeten, de Optimist aan de ene kant en de vrouw, god, hoe heette ze nou, aan de andere kant. En er was even getongd, hoewel de Optimist dat niet meer helemaal zeker wist.

‘Hadden we nou ook getongd?’ vroeg de Optimist midden in het gesprek, in de fontein.

‘Ja! Zeker, lul. Was best goed.’

‘Een cijfer, wat voor cijfers geef je, nu antwoorden, niet nadenken.’

De vrouw had gegrijnsd en een wenkbrauw omhoog gedaan.

De Optimist zei met nadruk op elk woord:
‘Als je je best doet, als je heel eigen bent, je weet wel onderscheidend en enorm doorzet, dan kan het niet mislukken.’

‘Ja, maar hoe kom je daar nu bij? Je hebt toch geen contract met de werkelijkheid? Er is toch niet zoiets als dat de mensen op een gegeven moment bij elkaar komen in vergadering en dan komen ze bij jou en zeggen ze: hij heeft zijn best gedaan, nu geven we erkenning. En geld. En dat iedereen dan knikt. Zo werkt het niet.’

‘Ja, maar als je echt hard doorwerkt wel toch? Nee, maar als je echt niet opgeeft en bijvoorbeeld ook eens ’s nachts doorhaalt, dan kan het toch niet mislukken?’

Er fietsten twee jonge mensen op de fiets voorbij die keihard aan het zingen waren, de Optimist kon niet horen wat het was. De filosofe – haar naam was ook met een F, nee, met een V. kut, wat was het nou – begon meteen te juichen, de twee mensen juichten terug en riepen hard: ‘Feliz Navidad!’

De filosofe ging verder: ‘Als je echt hard werkt dan kan het niet mislukken? Maar jongen toch, er zijn toch duizenden voorbeelden van mensen die vol bevlogenheid hebben gewerkt en dan toch: geen respons. Geen geld. Niks. Er zijn hele filmscripts geschreven, maanden aan gewerkt, geen belangstelling, helaas. En door.’

De Optimist voelde een scheut verdriet door z’n lijf trekken, maar slikte het snel weg.

‘Ja, maar dan geloofden die mensen er niet echt in. Dat is het dan.’

Hij zei het krachteloos, terwijl hij naar zijn voeten keek, zijn sneaker in het water, tot z’n enkels.

‘Nee, hoeft niet.’ De vrouw keerde de fles ondersteboven en er kwam geen druppel meer uit. ‘De wereld is een onverschillige plek, niet lullig bedoeld, maar mensen zijn druk met hun gezin, met afvallen, met hun zieke moeder en hun eigen onrealistische doelen. Met keeperstraining. Haha, god, hoe kom ik daar nu weer bij. De mensen zijn druk met jeuk op ongemakkelijke plekken.’

‘Ik heb geen onrealistische doelen.’

‘Oh nee? Nou, jij wil mij nog eens zoenen vannacht. Dat is heel onrealistisch.’

De vrouw moest keihard lachen. De Optimist lachte mee en ritste zijn jas dicht, het begon licht te waaien. Hij vroeg zich plots af hoe zij in de fontein waren beland.

‘Hoe waren we in de fontein beland, eigenlijk?’

‘Weet je dat niet meer?’

‘Nee.’

‘Ik zei dat je niet spontaan was, dat je vastzat, dat die heupen los moesten en toen zei jij, oh, heus wel, en toen liep je naar de fontein en ging erin staan.’

‘Sterk.’

‘Ja. Heel.’

De Optimist stapte uit de fontein. ‘En toen ging jij dus mee, de fontein in?’

‘Ja, maar ik ben een klein beetje aangeschoten.’

De Optimist reikte zijn hand naar haar zodat de vrouw uit de fontein kon stappen.

‘Thank you very much, señor. Obrigada, muito obrigada.’

Een paar minuten later zat de Optimist bij de vrouw thuis, aan de ronde eettafel, in een rommelige, kleine woonkamer, twee stapels boeken op de tafel, een NRC, een Parool. Ze had maar één lampje aangedaan, een zacht muziekje.

‘Schoenen uit, broek uit!’ had de filosofe gezegd.

De Optimist gehoorzaamde.

‘Je krijgt thee.’

Ze legde de broek op de verwarming. Ze deed haar eigen schoenen en broek ook uit.

De Optimist keek naar haar billen, die onder het witte overhemd net te zien waren. Hij keek de kamer rond. Aan de muur hing een schilderij van een vrouw op een bed. Ze zat met opgetrokken benen op het bed en keek naar buiten waar de zon scheen.

‘Edward Hopper,’

‘Mooi. Ze hoopt op van alles en nog wat.’

Hij dacht na, hij wilde nog iets zeggen, maar wist niet hoe.

‘Kijk, eeh… ik heb een plan en daar wil ik gewoon prima mee verdienen. Ik wil heus geen drie miljoen ofzo. En twee panden op de gracht, dat wil ik niet. Ik wil gewoon dingen kunnen betalen. Tegen mensen kunnen zeggen: Sushi? Ik betaal! Beetje sparen. Weet ik veel. Of dat je eens iets van een stoel ziet, prachtig, en dan kopen. Dat is mijn plan. Dat is toch niet onredelijk? Dat is zelfs heel redelijk.’

De filosofe bracht hem zijn thee. Ging op de bank zitten, met haar ene been onder haar bil gevouwen en zei:

‘Kom hier zitten.’ Ze klopte op de bank. De Optimist ging naast haar zitten, twijfelde even en liet een ruimte van zeker een meter tussen haar en hem. Ze blies in haar thee.

‘Als iets redelijk is, betekent het niet dat het gaat lukken, niet per se. Het is niet dat er ergens een regel is die zegt: Hé, dit is een redelijke wens, dus lukt het. Er zijn duizenden mensen met een redelijk plan en dat het dan toch niet lukt.’

De Optimist keek naar de vrouw.

‘Ja, maar hoe moet je dan leven zonder de zekerheid dat het eens fijn of leuk wordt?’ zei hij zacht. ‘Dit is helemaal hoe ik leef. Ik begin iets en dan weet ik gewoon zeker dat het lukt en als het dan niet lukt, dan heb ik niet hard gewerkt. Of dan…’

De Optimist wist niet wat hij wilde zeggen.

‘Is dit Brahms?’ vroeg hij. ‘Vioolconcert.’

‘Ja, klopt. Mooi, hè?’ zei ze.

De Optimist voelde zich trots dat hij dat wist en blies nog eens in z’n thee. Er lukte van alles en nog wat niet, maar hij kende Brahms wel.

Iets later lagen de Optimist en de vrouw in bed. Ze had haar speaker meegenomen en er klonk pianomuziek.

Ze zei: ‘Je ziet er een beetje verdrietig uit.’

Ze kroop op de Optimist. Ze gaf een kus op zijn voorhoofd en glimlachte.

‘Wil je iets zeggen?’ De Optimist schudde zijn hoofd. Het was de liefste vraag in honderd jaar.

Plots lichtten haar ogen op. Ze schoot overeind.

‘Er is veel onzeker in het leven, maar één ding weet ik nu toch heel zeker. We eten samen nog een oliebol. Fucking hell, brainwave!’

De vrouw sprong van de Optimist, gaf nog een kus, vlak onder z’n oog, en verdween uit de slaapkamer.

De Optimist hoorde haar beneden kasten open en dicht doen. Er viel iets op de grond.

Over de speaker klonk zacht een prelude van Chopin, de Optimist zei hardop: ‘Mooi, Chopin. Ik ken dit dus. Prelude opus 28. Ik ken dit.’

De Optimist keek rond in de kamer. Op het plafond zaten sterren, op het dressoir lagen armbanden, tubbetjes crème, het was een gezellig zooitje. Om de spiegel zaten lampen zoals in een kleedkamer. Er stond een kaartje van dezelfde Hopper als beneden.

De Optimist zette een voet uit bed en pakte het kaartje. Hij las: Ik hou van jou, Fay. Je moeder.

Fay. Ze heette Fay.

Hij hoorde Fay de trap opkomen. ‘Kutzooi!’ riep ze. De Optimist zette het kaartje snel terug, ging terug in bed en trok de deken tot z’n kin. Daarna ging hij nonchalant op z’n zij liggen, hoofd op z’n hand. Fay verscheen in de kamerdeur met een zak chips die ze omhoog hield. Ze glimlachte.

‘Geen oliebol meer! Kut! Zo gaat dat dus. Het kan altijd mis gaan, altijd. En weet je, in de film gaat er een muziekje aan vooraf, in het echte leven niet.’

Ze stortte lachend op bed, zuchtte en keek naar de Optimist.

De Optimist slikte wat weg, maar wist niet wat.

 

 

De passage over het muziekje voordat er een ramp komt, heb ik uit Meditations for Mortals, van Oliver Burkeman. 

No comment yet, add your voice below!


Add a Comment

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Comment *
Name *
Email *
Website


Veel gelezen blogs:

Hier tekst.