Op een middag slenterde de Optimist in een fotomuseum. Vlak achter zich hoorde hij plots een stem:
‘En hoe is het met jou dan?!’
De Optimist draaide zich om. Hij keek recht in het blije gezicht van kennis Hans.
‘Hé! Hans!’ riep de Optimist.
‘Wart! Het is Wart! Leuk je te zien, gast. Hoe is het?’
De mannen gaven elkaar een hug, met flinke klappen op de rug.
‘Wart? Ik dacht Hans. Weet je het zeker?’
‘Ja, ik weet het zeker: ik heet Wart. Hoe is het?’
De Optimist zei: ‘Prima! Ja. Goed. Prima. Prima. Goede foto’s.’
‘Ja, ik vind het ook… Goede foto’s.’
De Optimist en Wart stonden elkaar even aan te kijken.
‘Goed man. Goed je te zien.’ zei Wart.
‘Zomaar naar ‘t museum?’ vroeg de Optimist.
‘Ja, zeker. Ja. Absoluut. Hoe komt een mens een lege middag door. En jij dan?’
‘Deze foto…’ De Optimist wees naar een kleurrijke foto, groot met een vrouw die twee trossen bananen vasthield in een parkeergarage. ‘Ik ben nog op zoek naar de thema’s.’
De mannen keken allebei ernstig naar de foto aan de muur waar zij stonden. Wart deed z’n stem wat donkerder.
‘Dit werk gaat over het vervliegen van de tijd.’
De Optimist moest lachen. Dan ernstig: ‘En ook over individualisme, toch?’
Wart knikte. ‘Zeker. Maar vertel, hoe is het? Je geeft geen antwoord op de vraag. Hoe is het?’
De Optimist voelde zich ongemakkelijk worden, de eerste keer was hij er soepeltjes langs gefietst, langs die ongenadige vraag. Wat in godsnaam zeg je toch tegen de mensen als ze vragen hoe het gaat? Hij wist het niet. ‘Ja. Goed. Ik heb een museumkaart en een cinevillepas. Ik kom de weken prima door, Hans.’
‘Het is nog steeds Wart. Zodra het Hans wordt laat ik het weten, ok?’
‘Oh, ja. Sorry! Godsamme.’
De Optimist en Wart schuifelden door naar een foto met een naakte man en een vrouw in een jurk die elkaar innig omhelsden, midden in een weiland, de man met een prei in z’n hand. ‘Gaat dit over loslaten?’ vroeg de Optimist.
‘Ik denk dat het gaat over genade.’ zei Wart. ‘Maar je hebt een museumkaart en daarom gaat het goed.’
Een bijtertje. Jammer. Wat moest de Optimist zeggen?
‘Ik heb zo vaak het idee dat andere mensen heel goed weten hoe dat exact moet: leven. Er wat van maken.’ zei de Optimist.
‘Oh, ja, treffend gezegd, gappie. Gewoon kalm en gelukkig en ‘s avonds een wijntje met een handje nootjes. En dan slapen. Kalm en tevreden.’ zei Wart.
‘Ja! Precies! Blij met een verjaardag bij de overbuur, bij Wilma en Frank.’ reageerde De Optimist. ‘Ik zou het willen, echt, maar ik kan niet.’
‘Ik wou dat ik nog rookte. Dat gaf mijn leven echt zin’, zuchtte Wart.
‘JA!!’ De Optimist sloeg z’n hand voor zijn mond en keek verontschuldigend om zich heen. ‘Sorry! Sorry mensenkinderen van de hele wereld!’
Nu zachter: ‘Oh, ja, aan dat roken heb ik prachtige herinneringen. Dan ging ik naar bed, had ik de dag afgesloten, lag ik net vijf minuten in bed, huis donker en hup: eruit! Roken! Soms omdat ik het godvergeten zat was met alles, de andere keer omdat ik wist dat het goed kwam. Met een vrouw ofzo. Dan had ik iets snedigs bedacht en dat ging ik haar dan zeggen. Of appen. Overdag, niet in de nacht, niemand hoeft te weten dat ik knettergek ben. En dan ging ik uit bed en dan rookte ik nog een peuk in de donkere woonkamer. In mijn slaapshirt. Ik durf te zeggen dat dat hoogtepunten waren in mijn leven. Anderen hebben platina platen verkocht, bergen beklommen, ik heb gerookt in een donkere woonkamer.’
Wart glimlachte. Het was even stil, terwijl ze naar een foto keken.
‘Wel eens iets in de frituur gegooid ‘s nachts?’ zei Wart.
‘Nee. Maar wel eens tosti’s gemaakt. Dan was ik na de sigaretten naar bed gegaan en drie minuten later dacht ik: fock dat! Fock dat!! Ik uit bed, tosti maken. Alles is kut! Godsakke! En nog een peuk.’
‘En je drukte de peuk uit in de mayo?’
‘Never.’
De mannen liepen door naar een volgende foto.
‘En bier. Een biertje dan in die donkere woonkamer. Zalig. Oh! Heerlijk!’ zei De Optimist.
‘Ik las ergens dat het de verdrietigste zin is die we allemaal elke dag uitspreken. ‘‘Het gaat goed, met jou?’ Dat is de verdrietigste zin, omdat we veel liever zouden zeggen hoe het echt gaat.’ zei Wart.
‘Ik zette soms ook muziek op. Bier, een tosti, sigaretten en… Bach ofzo. Air van Bach. Hoewel het dan ook pathetisch werd.’
De mannen kwamen nu aan bij het café van het museum.
‘Koffie?’ vroeg Wart terwijl hij naar de counter liep. Het was leeg in het café. Het meisje achter de counter stond met haar handen op de rug op haar voeten te draaien. ‘Ja. Koffie. Goed plan.’
In het restaurant van het museum gingen ze dicht bij het raam zitten en keken naar buiten. Daar zag de Optimist een man roken, z’n lange winterjas dicht tot z’n kin. Hij nam een trekje en deed de ogen dicht. Hij wiegde met z’n heupen.
‘Ik kan niet wachten tot het nacht is.’ zei De Optimist.
‘Yes. Zal ik je dan appen, hoe het met je gaat? Hoe het echt met je gaat?’
No comment yet, add your voice below!